13/06/2025 door Niels Roelen 0 Opmerkingen
Anders is wel mijzelf
Gesprekken met Zeistenaren over hun vrijheid. Deel 4
Jules (20) verhuisde van Amsterdam naar Hilversum, ging in Utrecht sociologie studeren en vond een studentenflat in Zeist. Iemand die hoopt dat hij zijn leven lang een beetje tegen de schenen van de samenleving, de multimiljardairs van deze wereld in het bijzonder, mag blijven schoppen.
Gewoon slenterend over straat is Jules iemand die je bij het passeren niet zal ontgaan. Anders dan anderen waardoor je blik hem automatisch even volgt. Een twintigjarige student sociologie die een betaalbare kamer zocht in de buurt van Utrecht en zo op de Warande in Zeist terecht kwam.
Van zijn opleiding sociologie verwachtte hij dat het een “soort” allesomvattende studie was. Hoewel dat beeld niet helemaal klopt, is het wel wat het beste bij hem past.
‘Het geeft je handvatten om de maatschappij en de mensen om je heen te begrijpen. Als je gewoon naar de samenleving kijkt ben je soms geneigd om te denken dat het allemaal een grote puinhoop van kwaadaardige mensen is die anderen uitbuiten.’ Het is een te plat beeld van onze wereld vindt Jules die niet gelooft dat mensen slechts handelen vanuit hun eigen belang, maar leert hoe individuele acties de dingen juist ook positief kunnen veranderen.
‘Op basis van het nieuws,’ zegt hij, ‘is het makkelijk om bang te zijn voor de wereld. Mensen gedragen zich vaak op een bepaalde manier omdat ze onder druk staan. Zich gedwongen voelen door het systeem, door immigratie, oorlog, door van alles. Vaak blijkt die angst niet veel meer dan onzekerheid te zijn.’
Zijn studie sociologie helpt hem om dieper te kijken dan alleen de buitenkant, te verklaren en begrijpen waar gedrag vandaan komt in plaats van het direct in hokjes te plaatsen. Hokjes die wij, en daar schuilt de paradox, wel nodig hebben om onze omgeving te begrijpen, een snelle inschatting te kunnen maken van onbekende situaties.
Toeval of niet, maar in de weekenden creëert hij graag die onbekende situaties. Niet in daadwerkelijk, maar fictief.
‘Ik schrijf scenario’s voor “table top RPG’s”’, waar mijn hoofd de afkorting RPG’s direct vertaalt naar Rocket Propelled Grenade’s, raketten die we in Afghanistan te vaak van dichtbij zagen, heeft Jules het over Role Playing Games. ‘Met vrienden rond de tafel, elkaar aankijken, snacks erbij,’ lacht hij, ‘ken je Dungeons and Dragons? Zoiets.’
Drie, vier, soms meer dan vijf uur lang laat hij zijn vrienden dwalen door niet bestaande omgevingen. Tolkien-achtige werelden waar je helden, elfen, dwergen, draken, maar ook gewoon een barman tegen het lijf kan lopen. Een wereld die hij schept en waarin zijn vrienden een zelfgekozen karakter spel en hij de rollen van alle andere wezens, die zij in het spel tegenkomen. Een vlucht naar een ander universum waar geweld niet persé een taboe is.
Vaak spelen zijn vrienden idealistische karakters, mensen die proberen de wereld te veranderen, uitgesproken revolutionairen. Aan de andere kant verlangen ze soms juist naar de het gevoel van macht. Toch is winnen niet belangrijk. Alles draait om het verhaal en de energie die samenspelen geeft.
‘Het spel voor mij is het vooral een manier om samen te zijn en mijn creativiteit te uiten.’
Vriendschappen zijn belangrijk maar, omdat hij zijn leven lang al anders is geweest, niet vanzelfsprekend voor hem. Op de basisschool was hij al een al buitenbeentje, op de middelbare school doet hij zijn best om dat niet te zijn. Dat niet “anders” zijn doet pijn. Erbij horen, cool zijn, ervaart blijkt vooral een vermoeiende ervaring en dus gaat hij praten met een therapeut.
‘Wil jij überhaupt wel vrienden met die mensen zijn,’ houdt de therapeut hem een spiegel voor, ‘mag je ze wel?’ Het is een directe, maar diep van binnen retorische vraag, een eyeopener. Nu hij niet meer aan het plaatje hoeft te voldoen en hij geen energie hoeft te steken in een persoon die hij niet is, kan hij zijn energie steken in zichzelf. Misschien is dat ook wel wat de pubertijd in essentie voor iedereen is; uitproberen. Het begin van een antwoord op de vraag wie je bent en wie je wilt zijn.
‘Ik ben gaan ontdekken,’ Jules aarzelt kort alsof hij zich afvraagt hoever hij wil gaan in ons gesprek, ‘met kledingstijlen, met seksualiteit, met, met.’ Kleding kan volgens hem een manier zijn waarop je je seksualiteit uitdrukt, maar het is er geen uniform voor je geaardheid. Dat ligt subtieler, in de signalen die je afgeeft aan hoe je je vanbinnen voelt.
Terugkijkend was hij zelf in zijn middelbareschoolperiode vooral bezig met zo min mogelijk voelen. Niet te veel in zijn lichaam zijn. Onbewust is niet opvallen een onzichtbare botsing met gevoelens die binnen hem leven, maar nog niet kent.
‘Als je opvalt, kun je niet meer onder de radar vliegen. Dan word je lastiggevallen in de pauzes.’ In zijn woorden gaat niet alleen onze angst voor het onbekende, het afwijkende schuil, maar aan de andere kant ook de angst die om daarvoor buitengesloten of gepest te worden.
Na schooltijd is het anders. Met de vrienden die hij heeft, ontdekt hij vrouwenkleren en make-up. Het laat een indruk achter waarvan hij in het begin nog niet goed weet wat hij ermee aan moet. Terugkijkend zijn dat de momenten waarop hij met genderexpressie begint te experimenteren. Inmiddels is alles anders. Ze kleedt zich vrouwelijk, gebruikt vrouwelijke aanspreekvormen en is nu volledig uit de kast als transgender vrouw. Haar naam wil ze wel veranderen, maar omdat ze nog niet weet in wat, is Jules tijdens ons gesprek nog prima.
‘Ik zit ondertussen in het medische traject, de psychologische behandelstage’.
Het medisch traject dat sommige mensen in Nederland als “woke waanzin” bestempelen. Een proces waarvan ze denken dat je in Nederland vandaag kunt zeggen dat je van geslacht wilt veranderen en dat het morgen voor je geregeld is.
De realiteit is een heel andere die begint met een worsteling met haarzelf die een jaar of vier duurde over haar anders zijn. Pas als ze dat zelf begrijpt, kan ze uiteindelijk een begin maken aan worden wie ze diep vanbinnen altijd al is geweest. Een proces dat dan pas voor de buitenwereld begint en nog eens vele jaren gaat duren. Wachtrijen, geduld, steeds weer dezelfde vragen om vast te kunnen stellen of je het meent. Vragen zodat anderen jouw keuze kunnen verantwoorden. Artsen en psychologen die een diagnose genderdysforie, de term klinkt alsof het een ziekte is, moeten stellen om verder te kunnen. Buitenstaanders die willen voorkomen dat je spijt krijgt.
Zonder erbij stil te staan zijn je puberjaren voor ons allemaal een periode dat we kleur bekennen en uit de kast komen. Waar we kind zijn achter ons laten en volwassen worden. Voor het eerst verdwijnt de onschuld in je omgang met anderen, word je verliefd en voel je het verlangen om je je ook seksueel te uiten. Voor de gewone, eigenlijk saaie hetero, ligt daar amper een drempel. Natuurlijk is het spannend om voor het eerst een vriendje of vriendinnetje aan je ouders voor te stellen, maar wat als jouw keuze afwijkt van wat we gewend zijn, wordt het al snel anders. Hoe vertel je dat?
‘Bij mij liep dat eigenlijk wat vreemd. Om drie uur ’s nachts belde ik mijn moeder, ik was heel erg gestrest over iets heel anders, maar floepte dit er ook gelijk uit. Eigenlijk overviel ik ze met het feit dat de zoon die ze altijd hadden er niet meer was, maar op dat moment maakte me het allemaal niets meer uit.’
De drempel die ze over moest om het zijn ouders te vertellen was het punt dat ze niets meer te verliezen had. Als ik denk aan de broer van het Franse vriendinnetje dat ik ooit had, begrijp ik haar wel. De broer viel duidelijk op mannen. Zijn ouders wisten het niet de mededeling dat hij een vriend had, viel niet goed bij zijn moeder. In shock verwijderde ze al zijn foto’s uit de kamer, verbrak het contact en zweeg over hem alsof ze nooit een zoon gebaard had. Zijn vader leek er geen echte problemen mee te hebben, maar had niet de moed om zich tegen zijn vrouw te verzetten.
De reactie van de ouders van Jules is er één van een heel ander verdriet. Het verdriet dat hun zoon zich al die tijd ongelukkig gevoeld heeft.
-Hoeveel mooier kun je reageren? Hoeveel meer vrijheid en veiligheid kun je jouw kind als ouders geven?-, schiet het door mijn hoofd.
Tijdens het schrijven appen we nog wat met elkaar.
‘Inmiddels,’ vertelt ze me, ‘gebruik ik de naam Thalia!’ Zelf probeer ik uitroeptekens aan het einde van zinnen te vermijden, ben ik altijd bang dat ze agressief over komen. Hier twijfel ik niet,
Thalia -glimlach ik- het past.
Niels ®elen
Opmerkingen
Schrijf een reactie